Walvisvaart - Gouden Eeuw

In de zeventiende eeuw kampte de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden met een groot tekort aan oliën en vetten, veroorzaakt door de snelle bevolkingsgroei en de bloeiende handel. Vetten waren in die tijd onmisbaar: ze werden gebruikt voor voeding, zeep, verf, lampolie en de scheepsbouw.

Tot dan toe haalde men deze vetten voornamelijk uit koolzaad en lijnzaad, maar door de toenemende vraag naar graan voor menselijke consumptie bleef er steeds minder landbouwgrond over voor oliehoudende gewassen. Er moest dus dringend naar een alternatief worden gezocht. Die oplossing vond men in walvistraan, een olieachtige substantie die werd gewonnen uit de blubber van walvissen, vooral baleinwalvissen, door deze op hoge temperatuur uit te koken. De traan werd vervolgens gebruikt voor lampolie, zeep en smeermiddelen.

Om aan walvistraan te komen, moesten Nederlandse reders en zeelieden enorme afstanden afleggen, vaak tot ver voorbij Spitsbergen en Groenland. De omstandigheden waren zwaar en gevaarlijk: ijs, stormen, concurrentie met Engelsen en Denen, en soms zelfs gewelddadige conflicten bepaalden het lot van de walvisvaarders. Het gebruik van geweld, zowel tegen de dieren als tegen rivaliserende schepen, werd daarbij niet geschuwd.

 

Hollandse walvisvaarders voor een bergachtige kust - Abraham Storck

Hollandse walvisvaarders voor een bergachtige kust - Abraham Storck

 

Nog voordat de Noordsche Compagnie bestond, kocht de Republiek haar walvistraan van Rusland, Noorwegen en Frankrijk. De walvisvaart werd in die tijd gezien als een winstgevende onderneming voor een aantal kleine kooplieden. In 1609 werden, in opdracht van een groep Amsterdamse handelaren, twee schepen onder commando van Evert Siebrantsz van Stavoren naar de Kaap de Goede Hoop gestuurd. Daar werd langs de kust gevist, maar de resultaten waren teleurstellend. Toen bekend werd dat er grote hoeveelheden walvissen te vinden waren nabij Spitsbergen, besloot men het verder noordwaarts te proberen.

Engeland kon dat niet waarderen, want het had een claim gelegd op de eilandengroep Spitsbergen, gelegen in de Noordelijke IJszee, ongeveer 565 kilometer ten noorden van Noorwegen. Die claim zorgde voor flink wat spanningen. De ruzies liepen zo hoog op dat de Engelsen geweld gebruikten om de Nederlanders uit het gebied te verjagen. De Engelse zeemacht was in die tijd superieur, en de Nederlandse kooplieden leden regelmatig zware verliezen doordat de Engelsen beslag legden op hun schepen en hun kostbare lading walvistraan. 

In 1613 waren er nog maar twee Amsterdamse compagnies die deelnamen aan de walvisvangst: de Compagnie Tweenhuysen en de compagnie Dobbensen en Bonner. De Compagnie Tweenhuysen was eigendom van Lambert van Tweenhuysen en telde vier bewindvoerders: Jaques Nicket, Jaques Merchijs, Gillis Dodeur en Jan Rogiers (Ramsden). Zij besloten in juni 1613 twee schepen naar Spitsbergen te sturen om walvissen, walrussen en ijsberen te vangen. De ervaren zeeman Willem Cornelisz. van Muyden uit Amsterdam kreeg het admiraalschap over de twee Nederlandse schepen.

Het eerste schip, de Neptunus geheten, had zesendertig man aan boord en was al eerder naar Spitsbergen gevaren, maar zonder groot succes. Door een gebrek aan bemanning met kennis van walvisvangst lukte het de opvarenden van de Neptunus niet om daadwerkelijk walvissen te vangen. Op 16 juni werden de Nederlanders bovendien staande gehouden door admiraal Benjamin Joseph, een hooggeplaatste Engelse officier met een imposante carrière en een kort lontje. Hij voerde het bevel over vier zwaarbewapende Engelse schepen, die ook de Fortuyn aanhielden.

Willem Cornelisz. van Muyden werd door de admiraal op het matje geroepen wegens het ‘schenden’ van de Engelse aanspraken in het gebied. Hij kreeg het bevel om zich onmiddellijk uit de wateren rond Spitsbergen terug te trekken en koers te zetten naar huis.

 

Gestrande walvis bij Beverwijk, 1601, Jan Saenredam, 1602

Gestrande walvis bij Beverwijk, 1601, Jan Saenredam, 1602

 

Jan Jacobsen Boots van Medemblik was schipper op het tweede schip, de Fortuyn geheten. Deze boot werd bemand door zesentwintig manschappen. Eenmaal in Spitsbergen aangekomen waren de vangsten van dit schip juist wél zeer goed, maar helaas: op 14 juli werden ook zij geconfronteerd met een woedende admiraal Benjamin Joseph.

Bij het tonen van hun patent — nota bene uitgevaardigd door prins Maurits zelf — antwoordde Jan Jacobsen Boots van Medemblik:

“Ick hebbe goet bescheyt ende commissie van sijne Princelijcke Excellentie ende dselve volge ick naer de ordre van mijne reeders. Ick ben in een vrij landt ende doe sulcx als ick meene dat ick behoore te doen, want ick soecke mijne neeringe te voirderen gelijck ghijluyden siet, dat ick hier legge, ende en comme niet om ijemant te beschaedigen off te vercorten.”

Voor wie dit niet zomaar kan lezen, volgt hier de hedendaagse vertaling:

'Ik heb goed bericht en commissie van Zijne Prinselijke Excellentie, en ik volg die volgens de instructies van mijn reders. Ik ben in een vrij land en ik doe wat ik denk dat ik moet doen, want ik probeer mijn broodwinning te bevorderen zoals u ziet dat ik hier lig, en ik kom niet om iemand te benadelen of tekort te doen.'

De Engelse admiraal wuifde de claim echter weg. Volgens hem kon iedereen in Holland wel aan zo’n stukje papier komen; het kostte tenslotte maar vier schellingen en was dus ‘waardeloos’. Tja, het is maar wat je waardeloos vindt.

In beide gevallen dreigde Benjamin Joseph de twee schepen tot zinken te brengen en de bemanning mee te nemen naar Londen. De Nederlandse kapiteins kregen even de tijd om met hun bemanning te overleggen en besloten, gezien de Engelse overmacht, om het gebied te verlaten. Voordat zij vertrokken, moesten ze echter eerst hun volledige voorraad aan de Engelsen overhandigen.

Van Muyden had nauwelijks iets bij zich, maar beloofde voor de lieve vrede beterschap, draaide zijn schip om en ging gewoon verder met het zoeken naar walvissen om te harpoeneren. Boots had minder geluk: hij moest zijn schip en de goederen in handen van de Engelsen stellen.

Uit de Fortuyn werden gelost 96 pijpen en 26 ossenhoofden spek, 2 pijpen en 25 ossenhoofden traan, 1519 vinnen (walvisbaarden) en 61 walrushuiden, sloepen, harpoenen, touwwerk, twee grote koperen ketels (deze werden later aan Van Muyden teruggegeven), twee grote treeften (hierop werden de ketels geplaatst voor het koken van traan) en lege vaten.

Uit de Neptunus werden gelost 29 pijpen, 8 ossenhoofden en een tiers spek, een pijp, een ponsoen, 38 ossenhoofden, 2 tonnen en 1 tiers traan, 638 walvisbaarden en 39 walrustanden, alsmede lege vaten, kuipersgereedschap, kapbakken en traanbakken die op het land lagen. De veertien walvissen die nog niet verwerkt waren, werden eveneens door de Engelsen in beslag genomen.

Boots besloot hierna per direct zijn lidmaatschap bij de fanclub van admiraal Benjamin Joseph te beëindigen. Flauw, maar wel grappig.

 

De traankokerij van de Amsterdamse Kamer der Groenlandse Compagnie op Amsterdam Eiland bij Spitsbergen - Cornelis de Man

De traankokerij van de Amsterdamse Kamer der Groenlandse Compagnie op Amsterdam Eiland bij Spitsbergen - Cornelis de Man 

De Noordsche Compagnie jaagde op walvissen bij de eilanden Jan Mayen en Spitsbergen

Willem Cornelisz. van Muyden werd minder hard aangepakt, ondanks dat hij forse ruzie had gemaakt met de Engelsen. Hij vertelde hen dat hij mede-eigenaar was van de Neptunus en van de vracht aan boord. Daarop gaven ze hem twintig pijpen spek en een hoeveelheid walvisbaarden terug, vergezeld van een officieel bewijs waarin stond dat ze dit alles aan hem hadden verkocht. Boots moest echter terugkeren met lege handen. Van Muyden koos ervoor om verder te varen en keerde pas halverwege augustus van dat jaar terug naar huis.

De compagnie Dobbensen en Bonner huurde op 2 mei 1613 een schip genaamd de Waterhont. Kapitein van dit schip was Cornelis Pietersz. Vrijer, en ook hem zou het niet beter vergaan. Zijn schip werd eveneens staande gehouden door admiraal Benjamin Joseph, maar ditmaal zou er daadwerkelijk geweld worden gebruikt toen de Engelse admiraal de Waterhont liet beschieten.

Bonner weigerde namelijk om aan boord te komen van de Tigre, het schip van admiraal Benjamin Joseph, om zich te verantwoorden. Sterker nog: hij confronteerde de admiraal openlijk en daagde hem uit om vooral zijn gang te gaan. Dat bleek, zacht gezegd, niet de verstandigste zet. Het kort lontje van admiraal Joseph veranderde al snel in een melodieus salvo van donderende kanonschoten.

Drie kanonskogels sloegen dwars door de romp van de Waterhont en nog eens vier door de zeilen en de fok. De bemanning werd door de Engelsen gevangen genomen, hun vracht werd in beslag genomen, en onder het valse voorwendsel van een ‘mooie beloning’ werden ze meegenomen naar Londen.

Daar verbleven ze acht weken in hoopvolle afwachting van wat komen zou. Een beloning kregen ze uiteraard niet, een kopje thee evenmin, en uiteindelijk werden ze – met hun staart tussen de benen – door de meesmuilende Engelsen uitgezwaaid. Nasty.

 

Hoofdtoren van Hoorn - Klaas Cloeck, geboren 1681

Hoofdtoren van Hoorn - Klaas Cloeck, geboren 1681

 

Geen wonder dus dat de betrokken kooplieden er genoeg van kregen en er uit pure nood voor kozen om samen een kartel te vormen en een compagnie op te richten. Samen een vuist maken, met de steun van de Staten-Generaal, bleek de enige manier om weerstand te bieden aan het autoritaire en uiterst arrogante gedrag van de Engelsen. Deze stap zou bovendien een welkome financiële injectie betekenen voor de leden van de Noordsche Compagnie, want hun doel was eenvoudig: rijk worden door de winning en verkoop van walvistraan. Dat doel zou hun stoutste dromen overtreffen.

De deelnemende vennoten kwamen in eerste instantie uit slechts drie steden: Amsterdam, Medemblik en Delft. De Noordsche Compagnie stond destijds ook wel bekend als de Groenlandse Compagnie of de Compagnie van Spitsbergen. Dankzij een licentie die in 1614 door de Staten-Generaal werd uitgevaardigd, kreeg de compagnie voor eenendertig jaar het alleenrecht om op walvissen te jagen in de Arctische gebieden. Het was dan ook niet verwonderlijk dat later ook kooplieden uit andere havensteden zich bij hen aansloten. Minder bekend is dat de grote zeeheld admiraal Michiel Adriaensz. de Ruyter in zijn jonge jaren actief deelnam aan de walvisvaart: hij voer als stuurman op de Groene Leeuw naar het eiland Jan Mayen.

De compagnie bestond uit verschillende kamers, die elk als zelfstandige eenheid opereerden. Ze hadden hun eigen schepen, hun eigen kapitaal en hun eigen locaties waar de traan in eigen beheer werd verwerkt. Deze kamers bevonden zich in de steden Amsterdam, Enkhuizen, Hoorn, Rotterdam en Delft. In de provincie Zeeland waren dat Vlissingen, Middelburg en Veere. Ook werden in de thuissteden pakhuizen gebouwd om de walvistraan op te slaan.

Amsterdam had er vijf. Deze pakhuizen bevonden zich aan de Keizersgracht 36–38 en 40–42–44, herkenbaar onder de naam Groenlands Pakhuis. Drie van deze pakhuizen hadden grote traanputten. Helaas werden in 1870 de panden aan de Keizersgracht 36–38 door een brand verwoest, waarna men besloot op die plek een school te bouwen. De pakhuizen aan Keizersgracht 40–42–44, met hun grote ramen en rode luiken, zijn gelukkig nog altijd te bewonderen.

 

Gezicht op Hoorn 1622 - Hendrik Cornelisz. Vroom | Westfries Archief

Gezicht op Hoorn 1622 - Hendrik Cornelisz. Vroom | Westfries Archief

 

De walvisvaart was voor de Republiek aanvankelijk nog niet echt winstgevend. Omdat de Noordsche Compagnie het alleenrecht had om op walvissen te jagen, konden andere kooplieden hun schepen niet naar het noorden sturen om zelf ook walvissen te vangen. Daar zou pas verandering in komen na het beëindigen van de licentie tussen de Staten-Generaal en de Noordsche Compagnie, maar de gevolgen hiervan zouden op de lange termijn rampzalig blijken voor de walvispopulatie.

De walvisvangst zelf was een hele onderneming. Aan boord van de schepen voeren naast gewone zeelieden ook vakmensen mee die bedreven waren in de walvisvangst. In het begin waren dat vooral Basken, die deze jacht al eeuwenlang uitoefenden en het vak tot in de perfectie beheersten. Het ontbreken van Baskische harpoeniers aan boord van de Neptunus was dan ook een belangrijke reden waarom hun expeditie mislukte. In de eerste jaren waren de Nederlanders feitelijk leerlingen van de Basken. Later voeren ook Duitsers mee op de Nederlandse schepen om het vak te leren, ditmaal van de Nederlanders zelf. Voor Duitsland luidde dat het begin in van een nieuwe en lucratieve periode in de walvisvaart.

Het gereedschap dat werd gebruikt tijdens de jacht bestond uit harpoenen, touwen en sloepen. Net als bij veel sporten werden korte commando’s gebruikt met een vaste betekenis. Dat was noodzakelijk zodat de bemanning precies wist wat er moest gebeuren en op welk moment.

Voordat men tot actie kon overgaan, moest er natuurlijk eerst een walvis worden gespot. De Groenlandse walvis had de voorkeur, omdat hij traag zwom en een kalm karakter had. Het doden van een walvis is in onze tijd een gruwelijke gedachte, maar destijds keek men daar met heel andere ogen naar. Zodra een walvis werd gezien, klonk het commando en kwam de bemanning in actie. De mannen sprongen in de sloepen en roeiden naar de walvis toe. Met een harpoen werd het dier verwond, waarna touwen werden gebruikt om het dier vast te houden. Door de worsteling raakte de walvis uitgeput en kon hij uiteindelijk worden gedood met speren.

Een dode walvis kon niet direct worden meegenomen, omdat hij te zwaar was en meestal zonk. De bemanning wachtte daarom een paar dagen tot het lichaam weer kwam bovendrijven. Zodra dat gebeurde, werd de walvis met touwen naar de verwerkingsstations gesleept en daar aan land gehaald om te worden verwerkt.

De traankokerij van de Amsterdamse Kamer der Groenlandse Compagnie op Amsterdam Eiland bij Spitsbergen - Cornelis de Man

Commando's tijdens de walvisjacht:

  • ​Valval        -     bemanning naar de sloepen
  • Vast           -     walvis is gevangen
  • Roeiaan    -     roeien naar de walvis toe
  • Strijk          -     wachten

 

De traankokerij van de Amsterdamse Kamer der Groenlandse Compagnie op Amsterdam Eiland bij Spitsbergen 

Cornelis de Man

 

 

 

De walvis werd tot op het bot verwerkt. Alle bruikbare lichaamsdelen werden verwijderd en de overgebleven blubber of speklaag werd vervolgens onder hoge druk in grote ketels gekookt. De vettige substantie die na dit proces overbleef – de olie die onder hoge temperaturen uit het spek werd afgescheiden – was de ‘traan’. Walvistraan werd gebruikt als olie voor lantaarns en als grondstof voor kaarsen, zeep en smeermiddel. De kaarsen stonken weliswaar een uur in de wind, maar ze deden precies wat ze moesten doen: licht geven.

De overige lichaamsdelen van de walvis werden ook goed benut. Zo werden de uit keratine gevormde baleinen gebruikt om korsetten, hoepelrokken, parapluspaken, manden en kammen van te maken. Het vlees van de walvis belandde soms op het bord van de gewone man – vooral de lever stond bekend als een delicatesse. De botten en het kraakbeen werden gebruikt om oevers te verstevigen, schuttingen te maken, als uithangbord, als wrijfpaal voor vee en voor nog talloze andere toepassingen.

Nog een bijzonder gewild en kostbaar product was amber, een zeldzame stof die zich in de darmen van sommige walvissen bevond. Omdat amber zo schaars en geliefd was, kon men er grote bedragen voor vragen. Het werd bovendien gebruikt als basis voor parfum. Het mag duidelijk zijn dat de walvisvaart een zeer lucratieve handel was voor de vennoten van de Noordsche Compagnie.

Smeerenberg

Smeerenburg, letterlijk ‘de stad van de traan’, was het kloppend hart van de walvisvaart in de zeventiende eeuw. Het lag op het eiland Amsterdam, aan de westkust van Spitsbergen, en werd door de Nederlanders opgericht als verwerkingsplaats voor de walvistraan. De naam alleen al zegt genoeg: in de zomermaanden hing er een doordringende geur van gesmolten vet over het hele gebied.

Tijdens het hoogtepunt van de walvisvaart werkten er in Smeerenburg honderden mannen. Ze bouwden houten huizen, smeltovens, opslagplaatsen en zelfs kleine winkeltjes. Er waren kuipers die de vaten maakten, smelters die de traan kookten, zeelieden die de schepen onderhielden, en koks die eenvoudige maaltijden bereidden. In de korte zomerperiode, wanneer het zee-ijs tijdelijk smolt, werd er dag en nacht gewerkt. Tijd was kostbaar, want zodra de winter inviel, veranderde het gebied in een dodelijke ijsvlakte.

Het leven in Smeerenburg was zwaar. De mannen leefden in barre omstandigheden, vaak in vochtige hutten van hout en walvisbotten. De rook van de ovens hing voortdurend in de lucht, de stank was overweldigend en de koude wind beet genadeloos in gezicht en handen. Toch was de sfeer er niet altijd somber: er werd gezongen, verhalen verteld en geruild met andere schepen. Sommige bemanningen overwinterden op het eiland – niet uit vrije wil, maar omdat hun schip door het ijs was ingesloten. Slechts weinigen overleefden zulke winters.

De resten van Smeerenburg zijn nog altijd zichtbaar: de lage muren van ovens, de overblijfselen van houten gebouwen en stapels walvisbotten getuigen van een tijd waarin de mens tot het uiterste ging om winst te maken uit de natuur. Tegenwoordig is Smeerenburg verlaten, maar het is een van de meest indrukwekkende historische plekken van Spitsbergen – een stille herinnering aan de gouden eeuw van de walvisvaart.

 

Het verval van de walvisvaart

In de loop van de achttiende eeuw kwam er langzaam een einde aan de glorietijd van de walvisvaart. De jacht had zijn tol geëist: in de wateren rond Spitsbergen waren de meeste walvissen inmiddels verdwenen. Waar de jagers vroeger nog nauwelijks hun sloepen hoefden uit te zetten om een walvis te vinden, moesten ze nu steeds verder de Noordelijke IJszee invaren om er nog één te spotten. De expedities werden langer, gevaarlijker en duurder.

Het jagen op walvissen gebeurde uitsluitend in de zomermaanden. Het duurde ongeveer drie weken voordat de schepen hun jachtgebied hadden bereikt. De vloot vertrok meestal in mei of juni en bleef zo’n drie maanden in het noorden, om in augustus weer naar huis terug te keren. De Noordsche Compagnie jaagde in drie verschillende gebieden: Spitsbergen, Jan Mayen en Bereneiland.

Ook veranderde de markt. De vraag naar walvistraan nam af toen men alternatieven begon te gebruiken, zoals raapolie en later petroleum. De hoge kosten van de lange reizen, het onderhoud van de schepen en de gevaren van het ijs maakten de walvisvaart uiteindelijk onrendabel. Veel rederijen besloten hun schepen te verkopen of om te bouwen voor andere handelsroutes.

Met het beëindigen door de Staten-Generaal van het alleenrecht op de walvisvaart was het snel gedaan met de Noordsche Compagnie. De weg lag nu eindelijk open voor andere kooplieden om op de felbegeerde walvissen te jagen, maar dat luidde tegelijk ook het definitieve einde in van de compagnie.

Aan het einde van de achttiende eeuw was de walvisvaart, die ooit had bijgedragen aan de rijkdom van de Republiek, nog slechts een schaduw van wat zij ooit was. Smeerenburg raakte verlaten en de ovens doofden voorgoed uit. Wat resteerde waren lege vaten, gebleekte walvisbotten en de herinnering aan een tijd waarin moed, hebzucht en ondernemingszin hand in hand gingen.

De walvisvaart liet diepe sporen na in de geschiedenis van Nederland. Ze symboliseerde de durf en het ondernemerschap van een volk dat zijn grenzen wilde verleggen, maar ook de meedogenloze kant van economische drang en menselijke honger naar winst. De schepen van de Noordsche Compagnie waren niet alleen jachtvaartuigen, maar ook drijvende laboratoria van kennis: door hun tochten leerden Nederlanders nieuwe zeeën, stromingen en kusten kennen, wat later bijdroeg aan de ontwikkeling van de wereldhandel.

Toch valt niet te ontkennen dat de walvisvaart een hoge prijs had. Duizenden walvissen werden gedood, populaties stortten in, en ecosystemen raakten ontwricht. Wat destijds werd gezien als een teken van vooruitgang, wordt nu vaak met gemengde gevoelens bekeken. De geschiedenis van de walvisvaart herinnert ons eraan hoe nauw verweven de menselijke vooruitgang is met de kwetsbaarheid van de natuur.

Vandaag de dag is de walvis geen handelswaar meer, maar een beschermd symbool van de oceaan zelf. De echo’s van de traanpotten en smeltovens van Smeerenburg zijn verdwenen, maar hun verhaal leeft voort — als waarschuwing, als geschiedenisles, en als herinnering aan de tijd dat Nederland de koning van de Noordelijke Zeeën was.

 

Bronnen:

  • Amstelodmum - Genootschap voor de kennis van Amsterdam
  • Amsterdamse Grachtenhuizen
  • Entoen.nu
  • Fotoquiz Theo Bakkers
  • Zaanwiki
  • Stadsarchief Amsterdam
  • Encyclopedie van Zeeland
  • IsGeschiedenis
  • Historisch Nieuwsblad
  • Scheepvaartsmuseum
  • Oneindig Noord-Holland
  • Wikipedia
  • Bert van Zandwijk
  • Maritiem Digitaal NL

 

 

 

Steun SOS Dolfijn en doneer vandaag nog!

Welkom bij Wereld van de Haai

Ben je gefascineerd door haaien? Dan zit je hier goed. Op deze website ontdek je alles over deze indrukwekkende roofdieren – van de machtige witte haai tot de kleinste en meest onbekende soorten.

Wij geloven dat verwondering begint met kennis. Wereld van de Haai is ontstaan uit liefde voor de oceaan en haar bewoners. Onze missie is om nieuwsgierigheid te wekken en begrip te vergroten door te laten zien hoe belangrijk haaien zijn voor een gezonde zee. Samen ontdekken we hoe bijzonder deze dieren zijn — en waarom ze onze bescherming verdienen.

Duik in de wereld van:

  • Witte haai – De machtige koning van de oceaan
  • Tijgerhaai – Met zijn strepen en scherpe neus een jager in stijl
  • Hamerhaai – Met zijn T-vormige kop heel goed in speuren
  • Walvishaai – De grootste vis ter wereld dat plankton eet
  • Zandhaai – Een rustige haai die over de zeebodem schuift

En nog veel meer haaien!

Ontdek ons haaienblog

In het blog lees je spannende en leerzame verhalen over:

  • Haaien tijdens de Tweede Wereldoorlog
  • Hoe verschillende landen omgaan met haaien
  • Het leven in de Middellandse Zee
  • De geschiedenis van Nederland en onze relatie met de zee

Meer dan haaien alleen

De oceaan zit vol bijzondere dieren. Ontdek ook:

  • Walvissen – Grote zeezoogdieren met prachtige zang
  • Roggen – Zacht en sierlijk als zwevende vleugels
  • Dolfijnen – Slim en sociaal, ze leven in groepen
  • Zeehonden – Nieuwsgierige speurneuzen in de golven

Prehistorische haaien

Reis terug in de tijd en ontdek:

  • De Megalodon – De grootste haai die ooit heeft geleefd
  • Fossielen en evolutie van haaien
  • Hoe deze dieren al miljoenen jaren overleven in de oceaan

Kom ook op avontuur in de wondere wereld van de oceaan
Er is hier elke dag iets nieuws te ontdekken. Voor kinderen, voor volwassenen – voor iedereen!

 

Vind je dit een leuke website? Schrijf dan hier een Google review!

In the spotlight

Na de beet: hoe overlevenden van haaienaanvallen hun trauma overwinnen © Daniel | Adobe Stock Een haaienaanval is...

Zanzibar, het 'Kruideneiland' een eiland dat bij Tanzania hoort, biedt meer dan alleen geurige markten en ongerepte stranden...

De verbinding tussen Hawaï en de oceaan gaat verder dan enkel geografische aspecten. Al eeuwen is de uitgestrekte Stille Ocea...

De relatie tussen de middeleeuwse mens en de haai was complex en gelaagd. Enerzijds werd de haai gevreesd om zijn kracht, sne...

Lange voordat de Europeanen in Australië arriveerden, waren de Aboriginals al duizenden jaren de bewoners van het land. Ze le...

Elke avond bij zonsondergang op Phillip Island, ten zuiden van Melbourne, Australië, vindt een betoverende spektakel plaats...

Ja, ze bestaan echt! Veilige gebieden voor haaien, waar ze vrij kunnen zwemmen zonder de constante dreiging van overbevissing...

Haaien boeien de mensheid al duizenden jaren. Hun bouw, omvang, krachtige kaken, scherpe tanden en een gebrek aan wetenschapp...

Er is geen enkele haai die zoveel angst, ontzag, ontzetting én nieuwsgierigheid oproept als de witte haai. We willen álles ov...

Wereldvandehaai.nl is mede mogelijk gemaakt door:

 

 

De witte haai in de Noordzee: onzin of realiteit?

De toenemende watertemperatuur en de aanwezigheid van zeehonden in de Noordzee maken de komst van de witte haai steeds waarschijnlijker. Deze oceaanreus, die al in de Middellandse Zee en langs de Franse kust is gespot, kan de afstand naar de Noordzee met gemak afleggen. De aantrekkingskracht is groot: de Noordzee herbergt grote koloniën zeehonden, een onweerstaanbare prooi voor de witte haai.

Wat houdt de witte haai dan nog tegen?

Wetenschappelijk onderzoek is nodig om de migratiepatronen van deze haaien te begrijpen. Mogelijk speelt de zoutgraad van de Noordzee een rol, of de beschikbaarheid van andere prooidieren. De precieze factoren die de haai tegenhouden zijn nog onbekend.

Eén ding is zeker: Klimaatverandering en zeehonden lokken de haai. Is de Noordzee al hun nieuwe thuis? De toekomst zal het uitwijzen.

Lees meer